Kenmerken
- Geschikt voor educatie, huisdier en hobby en landbouw
- Kan gehouden worden in een erf met veel grond, grote tuin en kleine tuin
- Oorsprong van dierenras ligt in Friesland
Status
- Risico: Bedreigd
- Aantal hennen: 600
- Trend laatste 15 jaar: stabiel
Gebruik
Het Fries hoen werd aanvankelijk ook wel ‘Friesche Pellen’ genoemd of zelfs ‘weiten hintsjes’, beiden slaan op de gekleurde, tarwe vormige stippen op de veren, de pellen genaamd. Nadat ook eenkleurige dieren binnen het ras werden erkend, is de peltekening uit de naam gehaald en heten ze sindsdien Fries hoen.
Vroeger stond het Fries hoen ook nog eens bekend als ’de legkip van ’t noorden’. Ze zijn daarbij nog altijd sober, dit betekent dat ze veel eieren kunnen leggen met weinig voer, ze zijn gehard en bezitten een grote weerstand tegen allerlei ziekten. Het Fries hoen kan erg goed vliegen en kunnen weleens wat schrikachtig zijn.
Uiterlijk
Het Fries hoen kent twee kleurgroepen: de gepelde en de overige. De pellen bij de Friese hoenders bestaan uit zwarte of witte tarwekorrelvormige dopjes op gelijke hoogte aan weerszijden van de veerschacht. Daarbij kent het verschillende kleurslagen: goudpel, zilverpel, roodpel, citroenpel, geelwitpel en roodbont in de pellen en zwart, wit, blauw, koekoek, zwartbont en zandgeel. De zandgelen, die in januari 2001 officieel zijn erkend, hebben een geheel eigen kleur.
Het Friese hoen is relatief klein en licht gebouwde landhoender met een tamelijk brede, goed afgeronde en hooggedragen borst en zijn nekelkammig. Het ras komt als groot hoen en als dwerghoen voor.
Achtergrond
Uit terpvondsten is gebleken dat er al sinds het begin van onze jaartelling een soort Friese hoenders gehouden werd. De beenderen vertoonden grote gelijkenis met die van de Friese hoenders rond 1900. Sindsdien werd de positie van de Friese hoenders langzaam maar zeker zwakker door de import van de zogenaamde ‘nutsrassen’.
Toen het Friese ras er in het begin van de jaren twintig slecht voor kwam te staan, was dat voor enkele liefhebbers de reden om in januari 1922 ‘De Fryske Hinneklub’ op te richten. Vooral in de jaren dertig hebben leden van die club alle zeilen bijgezet om de verloren kleurslagen weer terug te fokken. Daartoe werden vele boeren erven ‘afgestroopt’ op zoek naar hoenders, die nog iets van de kleurslagen bezaten. Ondertussen zijn deze dieren met succes teruggefokt.