Inteelt: het blijft oppassen
Fokkerij en inteelt. Ze horen bij elkaar. Binnen een ras zijn alle dieren verwant aan elkaar. Maar als verwantschap te hoog oploopt, dreigen er gezondheidsproblemen. Het blijft altijd oppassen. Het Vakblad Het Schaap publiceerde in december 2019 onderstaand artikel en stelde deze beschikbaar voor ons om met je te delen.
Die ene topram waarvan iedereen lammeren wil. Een bijzondere eigenschap vastleggen door een ooilam te paren met haar vader. Altijd op hetzelfde adres nieuwe rammen kopen ‘want die sluiten zo goed aan’. Inteelt. Zo oud als fokkerij bestaat. Immers, alle Texelaars zijn verwant aan elkaar anders zouden ze geen ras vormen. Hetzelfde geldt voor elk willekeurig ander ras. Zeker als er binnen een ras wordt gestreefd naar uniformiteit, ligt het voor de hand met min of meer verwante dieren te fokken. Inteelt heeft voordelen. Je verankert goede eigenschappen. De uniformiteit van schapen neemt toe. Dieren voldoen aan het ideaalbeeld van een ras. Maar inteelt is eveneens gevaarlijk. In elke populatie, zelfs in elk dier, schuilen recessieve erfelijke en soms dodelijke aandoeningen. Zolang dieren drager van zo’n aandoening zijn, hebben ze er geen last van. Maar als een lam van zowel vaders- als moederskant die aandoening overerft, is er kans dat het doodgaat. Ook zijn er niet-dodelijke afwijkingen die bij inteelt ineens kunnen opduiken. Enige jaren geleden werden er Swifterlammeren met kromme pootjes geboren. Ze bleken allemaal af te stammen van een zeer populaire, en dus veel gebruikte, dekram. Daar komt nóg een gevaar van inteelt bij: de zogeheten inteeltdepressie. Die is nog gevaarlijker dan de eenvoudig verervende erfelijke aandoeningen. Bij inteeltdepressie worden schapen vatbaarder voor ziektes, worden ze minder vruchtbaar, minder oud, dat soort ellende. Heel moeilijk te meten en nog lastiger: niet toe te schrijven aan een enkel gen van het DNA maar veel complexer.
Ragfijn
Geneticus dr. Jack Windig weet alles van inteelt. De senior-onderzoeker van de WUR in Wageningen is gespecialiseerd in diversiteit en inteelt. Ragfijn legt hij uit hoe inteelt in elkaar steekt. “Elk individu heeft de ene helft van het DNA van de vader en de andere helft van de moeder. Zit er op geen van beide helften een erfelijke afwijking, dan is er niks aan de hand. Zit er op één van de twee helften een afwijking, dan is die nakomeling een drager. Het dier toont geen afwijking. Zit de afwijking op beide helften, dan zal het dier doodgaan of het gebrek krijgen.” Hoeveel van zulke afwijkingen in een schaap zitten, kan Windig helaas niet zeggen. Het aantal is niet bekend. Van mensen weet hij dat wel: gemiddeld draagt elk mens drie van die afwijkingen op het DNA. Inteelt is min of meer wiskundig te benaderen. Zo bestaat er de verwantschapscoëfficiënt. Dat is het percentage dat twee schapen aan elkaar verwant zijn. Bij vader/dochter is die 50 procent, bij opa/kleindochter 25 procent en neef/nicht 12,5 procent. Voor het gemak worden die getallen als 0,5, 0,25 en 0,125 gebruikt. Nog een klein stukje doorkauwend op zulke cijfers, want dat is nu eenmaal nodig om inteelt goed uit te kunnen leggen: het volgende getal is de inteeltcoëfficiënt. Dat is de inteelt van een dier zelf, oftewel de kans dat DNA op beide DNAhelften identiek is. Die wordt berekend uit verwantschap van de ouders en is de helft van hun verwantschapscoëfficiënt. Dus als je een ramlam terugzet op zijn moeder, is de inteeltcoëfficiënt van de nakomelingen 0,25. Maar ja, daar zit je dan voor het dekseizoen met stallijsten, stambomen en allerlei andere papieren. Hoe kun je als schapenfokker die inteeltcoëfficiënt uitrekenen? Windig: “Dat is niet eenvoudig. De meeste managementprogramma’s hebben er een module voor.” Windig heeft wel een zeer praktisch advies waar elke schapenhouder wat aan heeft: “Zorg dat de ouders, grootouders en overgrootouders van elk dier verschillend zijn.” Kijk, dat is handig, ten minste drie generaties terugkijkend niet hetzelfde dier in vaders- en moederslijn terugzien.
Uitsterven dreigt
Tot slot noemt Windig het derde cijfer: de inteelttoename per generatie. Dat is een cijfer voor de hele populatie, dus bijvoorbeeld voor alle Texelaars in Nederland en alleen te berekenen voor een stamboek. “Die inteelttoename is het allerbelangrijkste”, zegt hij. “Erfelijke gebreken verdwijnen langzaam door selectie. Dat kan alleen als de inteelttoename ook langzaam gaat.” Hij zegt dat de wereldvoedselorganisatie FAO als norm maximaal één procent toename per generatie hanteert. “Elke generatie een procent erbij en een ras is met uitsterven bedreigd. Alleen bij minder dan 0,25 procent toename per jaar is er echt kleine kans op erfelijke gebreken.”
Veel te hoog
Hoe zit het dan met Nederlandse stamboekschapen? Daarvoor kunnen we bij de NSFO terecht. Die berekent voor aangesloten stamboeken elk jaar de inteelttoename. Directeur Reinard Everts heeft voor de Texelaar die toename recent laten berekenen. Die blijkt met 0,23 procent gunstig. Van andere rassen heeft hij niet de meest actuele cijfers maar ze zouden hoger kunnen zijn. “De populaties van bijvoorbeeld Bleu du Maine en Clun Forest zijn kleiner dan die van de Texelaar.” Volgens Everts is de situatie voor de Texelaar in Groot-Brittannië minder goed, maar vermoedt hij dat ook die ruim onder de een procent inteelttoename per jaar is. Die maximaal 0,25 procent toename per jaar vindt hij ook een scherpe norm. “Je hebt heel veel dieren nodig en moet bijna in het wilde weg gaan combineren. Een goede Texelse stamboekram zorgt in zijn leven voor wel 400 tot 600 nakomelingen. In Engeland nog meer met hun KI en embryotransplantatie.” Everts adviseert vooral alert te zijn. “In NSFO-online hebben we niet voor niets een inteeltmodule. Je kunt proefparingen doen zodat je weet of een ram wel op je ooien past.” Hij ziet de kans dat schapen door hun hoge inteelttoename afwijkingen kunnen krijgen als een dreigend gevaar maar ook als oplossing. “Het zou veel erger zijn zonder registratie, want dan weet je niks. Bonte Schapen zijn hartstikke populair maar weinig geregistreerd. Je weet niet welke dieren verwant zijn. Gelukkig beginnen die fokkers zich ook te organiseren om dit beter in kaart te krijgen.” Everts is tevens dierenarts. Ziet hij de gezondheid van de Nederlandse stamboekschapen achteruitgaan? “Nee, ik kan niet zeggen dat ik meer aandoeningen zie die je rechtstreeks kunt relateren aan inteelt.” En inteeltdepressie dan? Want daar hebben we het in dit verhaal nog amper over gehad. Zaken als afnemende vruchtbaarheid, kortere levensduur en kwetsbaarheid kunnen ontstaan door voortdurende inteelt. Windig noemt ze veel gevaarlijker dan een plotseling opduikende afwijking zoals die Swifters met kromme pootjes. Everts zegt ook hierover dat hij langzaam insluipende verzwakking bij schapen niet ziet en al helemaal niet aan inteelt kan toeschrijven. “Bij bijvoorbeeld de Texelaar zien we de afgelopen twintig jaar juist een toename in vruchtbaarheid, met een gemiddelde stijging van 0,01 lam per worp per jaar.” “Twintig jaar geleden wisten we bijna niets over verwantschap. De huidige computers kunnen veel berekenen. Die maken het makkelijker om bewuster met inteelt om te gaan.”
Grootste zegen
Piet Vellema, hoofd van de afdeling kleine herkauwers bij de Gezondheidsdienst voor Dieren, maakt onderscheid tussen stamboekschapen en houderijschapen. Bij de eerste groep vermoedt hij serieuze inteeltproblemen. “Hoeveel van de geboren lammeren behaalt de speenleeftijd? Hoeveel de dektijd? Hoeveel lammeren worden voor de fokkerij verkocht?
Ik denk dat het bar tegenvalt doordat op veel bedrijven de weerstand van stamboekschapen door inteelt sterk is verminderd.” Hij roept daarom op tot meer en betere registratie. “Schrijf op wat niet normaal is en doe daar een goede analyse op.” Bij de houderijschapen ziet Vellema veel minder inteeltproblemen. “Daar wordt heel anders gewerkt dan in stamboekfokkerij. Vaak grotere bedrijven. Veel meer rammen. Niet altijd rammen van dezelfde fokker of hetzelfde ras. Ik ben de extreme inteeltproblemen die je op sommige bedrijven in de stamboekfokkerij ziet, daar nog nooit tegengekomen.” De houderij is misschien wel de grootste zegen voor de Nederlandse schapenhouderij want, zo zegt Vellema, slechts zo’n vijf procent van alle schapen zitten bij stamboeken. Nuchter beschouwd is inteelt dus geen probleem voor de gezondheid van 95 procent van de schapen, maar moeten stamboeken en de aangesloten fokkers serieus oppassen dat hun favoriete schapenras gezond en wel blijft.
Tekst: Jacques Engelen